Jongerenkiezersmigratie: ze zijn zo vrij

Nog geen half jaar geleden was het Duitse publiek verbijsterd door de conclusie dat jongeren inmiddels rechts zijn. Opiniepeilingen, deelstaatverkiezingen in het Oosten en de Europese verkiezingen leken een beeld te schetsen van rechtsradicalisme onder adolescenten. Na deze federale verkiezingen is daar niet veel meer van over. De diagnose die momenteel discursief aanvaardbaar is, is die van jeugdige linkse tendensen; Zes procent van de stemmen van mensen onder de 25 jaar voor de Linkspartij bij de Europese verkiezingen werd bij de federale verkiezingen 27 procent. ‘Links is terug’, zo luidt het, net als de uitspraak van Jan van Aken dat de stemming binnen de partij euforisch is. Opeens werd zijn partij onbeduidend.
Het waargenomen overweldigende effect van Tiktok is vastgesteld als een voorlopige interpretatie voor deze ontwikkeling – waarschijnlijk omdat het platform zelf al een aantal angsten combineert, niet in de laatste plaats die van het onbekende. Er wordt gezegd dat Die Linke Tiktok heeft gekraakt en daarom zo succesvol is bij jonge kiezers, terwijl elders al sprake is van de “Tiktok-verkiezingscampagne”.
Of dit allemaal waar is, is een andere vraag. Waarom zou TikTok niet alleen een politieke mening moeten oproepen bij mensen onder de 25, maar ook zo volatiel zijn? Tegenwoordig zijn sociale media immers in alle leeftijdsgroepen te vinden en ook op Facebook , Instagram en YouTube zijn de beruchte korte filmpjes te vinden. Hoe dan ook rijst de vraag naar causaliteit: zijn de video's of juist de inhoud ervan verantwoordelijk voor de keuze? Het is dan ook veel te gemakkelijk om de reden voor een succesvolle ommekeer te zoeken in een bijzonder succesvolle mediacampagne. Er moet een onderscheid gemaakt worden.
Dat er onder jonge kiezers een dergelijke stemverhouding is ontstaan, is op het eerste gezicht niet zo opmerkelijk, hoewel er nu al twijfels rijzen. Zou het niet zo kunnen zijn dat volwassenen, voornamelijk vrouwen zoals in het geval van links, gezien de omstandigheden relatief autonoom een politieke mening hebben gevormd? De veronderstelling dat we te maken hebben met de voorspelbaar wispelturige karakters van een bijzonder decadent deel van de ‘samenleving van consumenten van politieke opinieproducten’ (Eberhard Straub) is niet alleen democratisch twijfelachtig, maar ook goedkoop. Deze benadering leidt onvermijdelijk tot psychologisme, een vruchteloze toeschrijving, een zwarte doos van kennis. In plaats daarvan is een blik achter de digitale propagandamiddelen nodig. Ze zijn gebaseerd op een sociaal substraat. Daar gaat het om.
Iets meer dan een jaar geleden bedacht de onvermoeibare industrie van de sociologische diagnose van de tijd de term ‘hyperpolitiek’ in de persoon van Anton Jäger. Het beschrijft een specifieke politieke dynamiek van hedendaagse westerse samenlevingen: hun organisatiegraad neemt sinds de jaren negentig gestaag af. Kerken, vakbonden , clubs en vooral politieke partijen zijn al meer dan dertig jaar aan het doodbloeden, terwijl het individuele netwerken sterk is toegenomen. Tegelijkertijd kan er geen sprake (meer) zijn van postpolitieke omstandigheden. Als we Jäger volgen, heeft de algemene politisering, in lijn met de institutionele ontmanteling, een bijna schril niveau bereikt. In deze “ongeorganiseerde democratie” verspreiden zich extreem korte “cycli van hype en verontwaardiging”: “Atomisering en versnelling gaan hand in hand.”
Als politiek het “boren van harde platen” is ( Max Weber ) en dit ook een zeer tijdelijke dimensie aangeeft, dan zijn we op dit moment hooguit onophoudelijk bezig met het aan elkaar lijmen van fineerplaten. Het was niet voor niets dat de eeuwig kokette Leninist en filosoof Slavoj Žižek in 2011 te midden van de anarchistische, richtingloze Piratenpartij-rolmodellen van Occupy Wall Street stond en in een toespraak precies voorzag in welke valkuil deze onwillige beweging en haar imitators uiteindelijk en trots zouden trappen: “Carnavalsfeesten zijn goedkoop – de ware test van hun waarde is wat er de dag erna overblijft, hoe ons dagelijks leven verandert. Word verliefd op hard en geduldig werk – wij zijn het begin, niet het einde.” Zoals Jäger weet: choreografie is geen organisatie.
Deze opvatting kan nu het voorwerp zijn van een feitelijk bezwaar. Zijn er sinds begin januari 2025 niet bijna 25.000 mensen lid geworden van de Linkspartij? Zulke gebeurtenisgerelateerde toetredingsgolven zijn echter niet ongewoon en doven vaak snel uit; men hoeft alleen maar terug te denken aan de dynamiek rond de kandidatuur van Martin Schulz voor bondskanselier. Ook dit keer is het volstrekt onduidelijk of de leden behouden kunnen blijven en of het merendeel van hen niet weer als dode bestanden zal eindigen. Er zijn geen tekenen van een structurele terugkeer naar een massale maatschappelijke organisatie.
Het verband tussen atomisering en volatiliteit kan ook worden gebaseerd op een verklaringsmodel dat op zijn minst materialistisch is onderbouwd: de sociale cohesie brokkelt af door het einde van de dominantie van de zogenaamde standaardarbeidsverhouding, drastische bezuinigingsmaatregelen, snel toenemende ongelijkheid en de deels politiek afgedwongen decimering van vakbonden. Het is overigens te hopen dat dit geen aanstoot geeft aan een collega van de beschaafde diagnostiek van die tijd, Andreas Reckwitz, die eveneens zijn stempel heeft gedrukt op een postindustriële ‘cultuur van singularisering’ door middel van een tamelijk zelfverzekerde cursieve strategie.
De subtiele ironie van deze uitgesproken linkse theorievorming is dat deze in haar uitkomst nauwelijks te onderscheiden is van de conservatieve institutionele theorie en haar kritiek op het vrij zwevende individualisme. Wanneer Anton Jäger oproept tot een ‘re-institutionalisering’ van de politieke betrokkenheid, beroept hij zich – zonder het expliciet te noemen – op het inzicht in de ordenende capaciteiten van sociale structuren dat Arnold Gehlen in de vorige eeuw heeft ontwikkeld.
De socioloog, die absoluut niet van progressivisme wordt verdacht, heeft de basisstructuur van zijn theorie over instituties samengevat in een waardevol essay met de veelzeggende titel 'Over de geboorte van de vrijheid van vervreemding': 'De mens kan alleen indirect een permanente relatie met zichzelf en zijn gelijken onderhouden; hij moet zichzelf langs een omweg weer terugvinden, zichzelf vervreemden, en daarin liggen de instituties.' Gehlens overwegingen komen overeen met een antropologie van de indirecte zelfrelatie, zoals die destijds bijvoorbeeld tot uitdrukking kwam in Helmuth Plessners uitspraak over excentrieke positionaliteit.
Juist de integratie van het individu in een maatschappelijke context die hem of haar overstijgt, stelt hem of haar in staat om daadwerkelijke zelfbeschikking te bereiken. En in deze context betekent dat vooral: duurzame zelfbeschikking. Men hoeft niet zo ver te gaan als de conservatieve paranoïde Gehlen, die het enthousiaste gevoel van vrijheid zag als de “gangmaker van de guillotine”, om tegen de achtergrond van de verkiezingsuitslag het risico te erkennen van enorm ingekorte tijdshorizonten en politieke schommelingen; Dat is wat Jäger terecht de ‘modus van virale paniek’ noemt, die TikTok en dergelijke in de media gewoon uitbuiten. Willen de partijen, en natuurlijk vooral de Linkspartij, in de toekomst kunnen rekenen op electorale winst, dan zal dat waarschijnlijk de bijna absurde eis vereisen dat ze zich nog verder van de partij willen vervreemden.
De vraag naar re-institutionalisering kent echter een fundamentele spanning tussen socialisatie en zelfrealisatie. Vanuit het perspectief van het individu is het niet meteen duidelijk wat er precies tegen TikTok-hedonisme en grillig stemgedrag moet worden gezegd, afhankelijk van de situatie. Voor Jäger, Gehlen en Žižek is de vorming van de samenleving geen oefening in de secundaire deugd van stabiliteit, maar is het hun zorg omdat ze er iets mee op het oog hebben. Jäger is hier duidelijk over, Gehlen minder.
Dit wijst op een gevoel van kalmte in het licht van het fenomeen van een waargenomen grillige kiezersbeweging. Deze laatste komen voort uit de keuzevrijheid van mensen die hun levensplannen niet willen verbinden aan de politiek, ten goede of ten kwade. Ze floreren door de tegenstelling, niet door de identificatie, van het persoonlijke en het politieke. Er is nog nooit zo weinig populisme geweest.
Frankfurter Allgemeine Zeitung