Een jaar na de ontbinding is er een essentiële toename van het aantal afgevaardigden

Een jaar na de parlementsverkiezingen ligt de Nationale Vergadering muurvast. De situatie is, het moet gezegd, ronduit schrijnend. Afwezige afgevaardigden, die liever een hypothetische campagne voeren, voor het geval een ontbinding uit de lucht zou vallen, als een zwaard dat aan een haar boven Damocles' hoofd hangt. Parlementariërs uit het centrale blok, verbaasd dat ze niet langer elke slag winnen, nu gevangen in een tangbeweging door de Royal Canadian Mounted Police en de Liberal Police, en die het zinloos achten om naar Parijs te reizen om hun werk te doen. Gekozen functionarissen die niet meer met elkaar spreken en zich terugtrekken in hun politieke fracties, zelfs al zouden ze gezamenlijk de regering moeten steunen.
Moeten we ons neerleggen bij een dergelijke verzwakking? Zeker niet. Ten eerste omdat deze democratische vermoeidheid, die de afgevaardigden zelf voelen en vooral (dit is even nieuw als opvallend) hardop uiten, verband houdt met een specifieke politieke situatie na de gevaarlijke ontbinding van vorig jaar. Ten tweede omdat er vandaag de dag geen andere uitweg is dan collectieve intelligentie: in deze tijden van begrotingscrisis en geopolitieke spanningen zou het verstandig zijn om compromissen te sluiten.
De energie van het politieke leiderschap lijkt zich al te richten op het vinden van een kandidaat en het definiëren van een programma en een actielijn, in afwachting van de presidentsverkiezingen van 2027. Het is bovendien verrassend dat iedereen pleit voor de oprichting van ideologische organen, waarvan men zich afvraagt hoe die de afgelopen jaren afwezig konden zijn. Maar het is dringend noodzakelijk dat gekozen functionarissen zich nu hermobiliseren en het vertrouwen eren van de kiezers die hen vorig jaar hebben gekozen. Het is nog niet te laat om te hopen op een heropleving. De geloofwaardigheid van het politieke engagement hangt ervan af.