De puzzel van de ‘beschermde’ democratie

De explosieve opkomst van de AfD bij de Duitse verkiezingen geeft aanleiding tot een reflectie op een thema dat ook voor ons niet oninteressant is: dat van de ‘beschermde democratie’. Deze formule verwijst meestal naar een model dat voor het eerst in de Bondsrepubliek werd geïntroduceerd.
Een model waarbij een aantal fundamentele vrijheden worden ingeperkt om de democratie te verdedigen. Artikel 9 van de Duitse Grondwet verbiedt bijvoorbeeld niet alleen "verenigingen waarvan de doelstellingen of activiteiten in strijd zijn met de strafwet" (zoals artikel 18 van onze Grondwet), maar ook verenigingen die "gericht zijn tegen de constitutionele orde of tegen het beginsel van verstandhouding tussen de volkeren". Artikel 18 bestraft met het verlies van fundamentele rechten iedereen die "ter bestrijding van de democratische en liberale grondwettelijke orde" de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, het onderwijs, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging misbruikt.
Er is ook een bepaling die specifiek is gewijd aan "anti-systeempartijen", artikel 21, die het mogelijk maakt alle partijen ongrondwettelijk te verklaren die "door hun doelstellingen of het gedrag van hun leden erop gericht zijn de democratische en liberale constitutionele orde te ondermijnen of te ondermijnen, of het bestaan van de Bondsrepubliek Duitsland in gevaar te brengen". Deze regels, die na de Tweede Wereldoorlog werden bedacht om een stevige barrière op te werpen tegen de heropleving van het nazisme, lijken niet te hebben gewerkt. Tegenwoordig is de AfD van Alice Weidel de tweede politieke partij en schommelt ze rond de 20%.
Aan de andere kant heeft Artikel 21 in het verleden de wettelijke basis gevormd voor de ontbinding van de Communistische Partij en, in recentere jaren, voor het onder observatie plaatsen van talrijke leden van de Linkspartij. Dit is duidelijk niet wat JD Vance in gedachten had toen hij de liberale koers van Europa veroordeelde, en ook niet de parlementaire resolutie die in 2019 de BDS-beweging (Boycott, Divestment, Sanctions) als 'antisemitisch' bestempelde en deze in Duitsland feitelijk verbood. Ook de talloze gevallen van censuur van kritische stemmen jegens de Israëlische regering (het meest recent was Francesca Albanese, speciaal VN-rapporteur voor de bezette Palestijnse gebieden, die werd verbannen van de Universiteit van München) waren niet aan de orde. Men zal zeggen dat dit alles een verdraaiing is van het oorspronkelijke idee van beschermde democratie. Maar het punt is dat het niet eenvoudig is om vast te stellen wat het concreet betekent om ‘de democratische en liberale orde aan te vallen of te proberen deze te ondermijnen’.

Net zoals het niet mogelijk is om de precieze grenzen van racistische uitlatingen en "aanzetten tot haat" vast te stellen, zijn deze in veel rechtssystemen, waaronder het onze, onderhevig aan strafrechtelijke repressie. Overigens, als Vance's verdediging van de vrijheid van meningsuiting zowel grotesk als instrumenteel is, dan roept in ieder geval de passage in zijn toespraak in München over de nietigverklaring van de verkiezingen in Roemenië een reëel probleem op.
De werkelijk sensationele en ongekende uitspraak van het Constitutionele Hof waarmee de eerste ronde van de presidentsverkiezingen ongeldig werd verklaard, werd te licht ontvangen, niet omdat het het bestaan van fraude bevestigde, maar vanwege (vermeende) buitenlandse inmenging in de verkiezingscampagne, overgebracht via TikTok. Alsof de andere platformen, eigendom van westerse giganten, neutrale ruimtes zijn, immuun voor welke conditionering dan ook. Als we het tot het uiterste doorvoeren, kan het dilemma waarmee we vandaag de dag worden geconfronteerd, worden samengevat in het contrast tussen het motto van Saint Just ("Geen vrijheid voor de vijanden van de vrijheid") en dat van Kelsen ("Wie vóór democratie is, kan niet verstrikt raken in de fatale tegenstrijdigheid dat hij zijn toevlucht neemt tot een dictatuur om de democratie te verdedigen").
Het dilemma is authentiek. Een democratie die te tolerant is tegenover haar vijanden, loopt het risico haar eigen graf te graven en de kans te bieden dat er bewegingen en partijen ontstaan die de democratie uiteindelijk zullen overweldigen. Aan de andere kant is het risico reëel dat we beginnen met het verbieden van racistische uitlatingen en uiteindelijk “klassenhaat” verbieden. Zoals het wennen aan het bestaan van een staatswaarheid, op grond waarvan niet alleen het ontkennen van de Holocaust (zoals de wet in Italië al voorschrijft) als een misdaad kan worden beschouwd, maar ook het 'ontkennen' van de foibe.
Dan is er nog de kwestie van de effectiviteit van regels die gericht zijn op het verbieden van woorden, gebaren en symbolen van 'anti-systeem'-bewegingen en -partijen. Deze blijken gemakkelijk te omzeilen door allerlei vormen van nabootsing. Zoals het geval van de opkomst van de AfD in Duitsland heel goed laat zien. Maar bovenal is het een kwestie van onszelf niet voor de gek te houden door te denken dat het recht politiek en cultuur kan vervangen in de werkelijk immense taak om een alternatief te bouwen voor de terugkerende barbarij. Vandaag, net als gisteren, ook via verkiezingen.
ilmanifesto