Energie kost bedrijven te veel. Hoe kunnen we het spel veranderen?


(EPA-foto)
notities
Hoge energieprijzen blijven een concurrentienadeel voor bedrijven in Italië, met elektriciteitskosten die tot de hoogste van Europa behoren. Gestraft door de afhankelijkheid van gas en de kosten voor hernieuwbare energiebronnen, zijn gerichte strategieën en prikkels nodig.
Over hetzelfde onderwerp:
Vormen de elektriciteitskosten een concurrentienadeel voor Italiaanse bedrijven? En hoe hoog is dat? Wat zijn de redenen? Een discussie in de Corriere della Sera tussen Francesco Giavazzi en Giorgio Boneschi, directeur-generaal van de energieproducentenvereniging Elettricità Futura, verheldert de kwestie. De econoom en columnist voor Via Solferino benadrukte in een artikel dat vorige zondag werd gepubliceerd, dat de hoge Italiaanse prijzen, die het concurrentievermogen van bedrijven schaden, onder andere te wijten zijn aan de overmatige afhankelijkheid van gas en de subsidie-explosie van de afgelopen jaren. Boneschi reageert door de analyse fundamenteel te betwisten: " Het klopt niet dat de Italiaanse prijzen de hoogste zijn ." Als bewijs voert hij aan dat "een Duits huishouden in 2024 gemiddeld 22 procent meer voor elektriciteit betaalde dan een Italiaans huishouden." Hij benadrukt ook dat de meeste stimulansen voor hernieuwbare energie oude centrales betreffen, terwijl "nieuwe capaciteit wordt ontwikkeld via concurrerende veilingen (Fer-X)", waardoor "de markt voor hernieuwbare energie volledig concurrerend is". De conclusie luidt dat ‘de meest effectieve manier om de kosten te verlagen in vergelijking met andere Europese landen is om het gebruik van hernieuwbare bronnen waarvoor op lange termijn contracten zijn afgesloten, te vergroten’.
De analyse is volledig bevooroordeeld. Ten eerste verwijst Giavazzi naar bedrijven, niet naar huishoudens. Volgens gegevens van Eurostat betaalden Duitse energie-intensieve bedrijven in 2024 € 143/MWh, vergeleken met € 149 voor hun Italiaanse concurrenten. In beide landen genieten ze echter specifieke prikkels. Volgens een document van de Bdi (Duitse werkgeversorganisatie) bedroeg de rekening voor Duitse energie-intensieve bedrijven dankzij deze prikkels in 2023 € 60/MWh; in 2024 zal deze waarschijnlijk dichter bij de € 55 liggen. In Italië brengen de verschillende stimuleringsmaatregelen de effectieve prijs naar het bereik van € 100-€ 150 (waarbij sommige grote afnemers mogelijk dalen tot € 70-€ 80). Het verschil bestaat dus en is aanzienlijk, en hangt zowel af van interne factoren binnen het elektriciteitssysteem (de hogere energiekosten en vele bijkomende kosten) als van externe factoren (ondersteuningsbeleid).
Dan is er nog de meer algemene kwestie van subsidies voor hernieuwbare energiebronnen, die grotendeels ten laste komen van het midden- en kleinbedrijf, met een opslag tot wel € 70/MWh (Il Foglio, 30 juli). Het klopt dat dit voornamelijk de erfenis is van oude subsidieregelingen die niet meer van kracht zijn, maar deze wetenschap biedt weinig troost voor degenen die de kosten nog steeds moeten betalen. Het klopt echter niet dat de nieuwe stimuleringsregelingen kosteloos zijn. Ten eerste, door een vaste prijs te garanderen voor de geproduceerde energie (inclusief de energie die het systeem niet zelf kan opnemen), houden ze per definitie een risicosocialisatie in. Ten tweede staan de verwachte kosten ervan zwart op wit vermeld in de bepalingen waarmee de Europese Commissie deze staatssteun heeft goedgekeurd: € 35,3 miljard voor Fer-2 (voor innovatieve technologieën) en € 9,7 miljard voor Fer-X (voor volwassen technologieën) in de komende vijftien jaar. Het bewijs? Zonder financiële steun vertragen de investeringen: deze week mislukte een Duitse veiling voor de bouw van offshore windparken om precies deze reden.
Zou in deze context een eenvoudige verhoging van het aandeel hernieuwbare bronnen in de energiemix de prijzen verlagen? Het antwoord is niet voor de hand liggend. Aan de ene kant zou het zeker de groothandelsprijzen voor elektriciteit verlagen (zoals in Duitsland gebeurt) . Aan de andere kant zou het hogere kosten met zich meebrengen voor prikkels, voor het beheersen van productievariabiliteit en voor het upgraden van netwerken. De nettobalans tussen deze componenten is een empirische vraag die niet in het algemeen kan worden beantwoord. Er zijn gevallen waarin het effect op de prijzen sterk negatief is geweest (Spanje, dat de gevolgen voor de systeemveiligheid ook onderschatte) en andere waar het tegenovergestelde waar is (Duitsland). Om slechts een kort overzicht te geven van de extra kosten waarmee rekening moet worden gehouden: de capaciteitsmarkt om de vaste kosten te dekken van de conventionele centrales die nodig zijn om de variabiliteit van hernieuwbare energiebronnen te compenseren, kost € 1,7 miljard per jaar; de MACSE, waarmee Terna grote opslagcapaciteit zal ontwikkelen, heeft een geschatte waarde van ongeveer € 17,7 miljard voor de komende vijftien jaar; Netwerkinvesteringen zullen de komende tien jaar € 23 miljard kosten voor transmissie en ongeveer € 60 miljard voor distributie.
Dit alles in een context waarin de vraag blijft dalen en hernieuwbare energiebronnen gebieden met een grotere opwekkingscapaciteit verdringen (mede door de Fer-X). Dit drukt de groothandelsprijzen voor energie, vooral midden op de dag (waardoor exploitanten moeite hebben om investeringen terug te verdienen) en verveelvoudigt de systeemprijzen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de impact van de praktijken die naar voren lijken te komen uit het ARERA-onderzoek op de groothandelsmarkten, waaruit blijkt dat de prijzen in 2023-2024 kunstmatig zijn opgeblazen. Ontkennen dat er een probleem is met de energiekosten in Italië is daarom kortzichtig. Giavazzi's uitnodiging om te reflecteren op de effectiviteit en efficiëntie van de aangenomen instrumenten moet worden verwelkomd, niet verguisd, en zou de basis moeten vormen voor een breed nationaal debat.
Meer over deze onderwerpen:
ilmanifesto